Onlangs kreeg ik van een broertje dat van vakantie terugkeerde uit Suriname een boek cadeau getiteld: “De Mac Donalds van Suriname”. Deze publicatie omvat een beschrijving van de familiegeschiedenis van de familie Mac Donald/MacDonald. Een lezenswaardige beschrijving waaraan minutieus onderzoek aan ten grondslag lijkt te liggen. De samensteller, dr. Alphonse Leonie MacDonald, is o.a. wetenschappelijk onderzoeker.
Ik wist wel dat mijn overgrootmoeder Petronella Helena Felter, ongehuwd 4 kinderen had met een zoon van slavenhouder Alexander Mac Donald sr, maar wist niet welke van die zonen. Naderhand kwam ik via stamboomonderzoek erachter dat het ging om Alexander Mac Donald jr. (1842-1872).
Na het vroegtijdige overlijden van genoemde Alexander jr. trouwde Petronella met Johan Olivieira. Uit dat huwelijk werden 4 kinderen geboren. Dat huwelijk strandde, waarna Petronella als gescheiden vrouw nog 4 niet (wettelijk) erkende kinderen kreeg met Peter Zunder, mijn overgrootvader van moederskant. Dit laatste kon worden vastgesteld door overlevering via mijn grootmoeder en moeder. Dit werd uiteindelijk bevestigd via DNA-matches. Kortom, zijn de nakomelingen van Petronella Felter en genoemde partners in meer of mindere mate familie van elkaar.
Wanneer ik in aanmerking neem hoe diepgravend het 71 pagina’s tellend onderzoek van dr. Alphonse Leonie MacDonald is geweest, dan bevreemdt het mij wel, en in zeer hoge mate, dat de schrijver zich op de vlakte houdt over de slavendrijver James Gordon Mac Donald, zoon van Alexander Mac Donald sr., en die hij in zijn publicatie omschrijft als: een van de meest interessante en raadselachtige personen in de familie.
Vermeldenswaard is dat de moeder van beide broers, Sophia van Bunschoten, een mulat was, half Afrikaans en half Schots. Alexander jr. en James Gordon waren dus kleurlingen en in feite dus ook geen autochtone Schotten. Dan vraag jij je uiteraard af waarom ze – bij wijze van spreken – roomser waren dan de paus? Hun Schotse vader, Alexander sr., lijkt namelijk relatief milder dan dit losgeslagen duo. De oorzaak van de mildheid van de vader, Alexander sr, kan zijn gelegen in het feit dat de hypocriete Rooms Katholieke kerk de slaven van Bellevue kalm wist te houden in ruil voor grond. Alexander sr. was geen katholiek.
James Gordon was gewoon tuig van de richel, over wie zelfs Nederlandse kranten schreven. Het doet me dan ook deugd, dat ik het voorrecht heb aan zijn smeerlapperij opnieuw bekendheid te geven. Ik voelde mij verplicht de wreedheden van de gebroeders Mac Donald onder de aandacht te brengen omdat mijn voorouders Hooplot – blijkens archieven – afkomstig waren van Bellevue, waar beide duivels toentertijd de scepter zwaaiden.
“Wie ijst niet wanneer hij het volgende uittreksel uit een brief, in het Handelsblad opgenomen, en- voor welks echtheid wordt ingestaan, leest:
Ik spreek uit ondervinding, want al wat ik u verhaal, heb ik met eigen oogen gezien, trouwens men maakt er geen geheim van, want men vindt het ieder oogenblik terug. Toen in Maart 1853 eene gedelegeerde regtbank aan de Coronie ging onderzoeken, waarom zooveel slaven waren gevlugt naar Demerary[8], kwamen er misbruiken en gruwelen aan het licht, waarvan de menschheid gruwt en de beschaving geen denkbeeld heeft. Het bleek ook, dat op de plantaadje de Hoop, van den landdrost[9] Faerber, in meer dan 20 (zegge twintig) jaren geen stuk kleederen aan de slaven was uitgedeeld. En als dit nu plaats heeft op de plantaadje van den ambtenaar, die voor de regten en belangen der slaven in zijn district moet zorgen, kan men dan verwachten, dat de slaven op de andere plantaadjes beter behandeld worden? En zou een slaaf het wagen, bij zulk een landdrost (die gelukkig thans vervangen is) over zijn meester te kunnen klagen? En toch was die man jaren lang het hoofd van het district Coronie geweest!
Wat men er ook van zegge, de slaven zijn over het algemeen bitter te beklagen. Met het denkbeeld bij hen, dat op eenige uren afstands het land[10] ligt, waar hunne broeders vrij zijn, waar ook zij dit zouden wezen, te worden behandeld als dieren, zeg mij, is het den slaaf ten kwade te duiden, dat hij tracht te ontvlugten?
Er woont tegenwoordig op de plantagie Moy als eigenaar, zekere Macdonald[11], een Schot van geboorte. (Gelukkig zijn de meeste slavenbeulen geen Nederlanders). Deze heeft door eene stelselmatige tyrannie in te voeren, zulk eene vrees onder zijne slaven gekregen, dat, hoe hij hen ook mishandelt en veel zwaarder werk oplegt, dan zij behoefden te verrigten, geen hunner het zal wagen, hem aan te klagen. Zijn broeder Alex Macdonald heeft onlangs de plantaadjes Bellevue en John gekocht, over welke voorloopig gezegde Gordon Macdonald[12] het opzigt voert. Deze laatste kwam dezer dagen op Bellevue en vroeg naar een der bastiaans (opzigters). Deze echter, bij een anderen ploeg werkzaam zijnde, kon niet komen. Naar huis gaande, ontmoette G. Macdonald hem waarop hij hem gelaste naar de plantaadje Moy te gaan. Aldaar gekomen, liet hij hem op den grond leggen en tusschen drie stokken (dit is hier de gewone manier) vastbinden, vervolgens twee andere bastiaans roepende, beval hij: Pieri mie na boeba, fu na ningre (stroop mij dien neger het vel af, of sla het vleesch raauw), hetwelk letterlijk met de zweep werd uitgevoerd.
Na afloop dezer mishandeling vroeg de bloedende slaaf, krimpende van pijn, wat hij dan toch had gedaan, dat hij zoo geslagen werd, waarop zijn beul, verontwaardigd over de brutaliteit, dat een slaaf hem zoo iets durfde vragen, hem opnieuw liet vastbinden en over het bloedende ligchaam eene nieuwe geesseling geven.
Deze man is gaan klagen, het resultaat is mij echter onbekend, doch tot heden heb ik er niets van vernomen. De slavin Helena van de plantaadje Bellevue, gewezen huishoudster van een vorig directeur, welke haar bij zijn vertrek in zwangeren toestand achterliet, beviel in October jl. van een zwak en ziekelijk Mulattenkindje. Vier weken daarna zette gezegde Macdonald haar weder in den grond (het zwaarste werk) aan het werk, en toch is het arme zielsmedelijden verdienend schepsel niet komen klagen, hoewel art. 17 van het reglement van 6 Feb. 1851, no. 67, bij besluit des Konings vastgesteld, bepaalt, dat: De slavinnen na bare bevalling, indien haar kind niet in leven is, vrij zijn van allen arbeid, gedurende veertig dagen, maar wanneer het wel in leven is, gedurende drie maanden. Doch ik herzeg: men stoort zich hier aan geen reglementen. welke toch niet door de regering worden gehandhaafd. Het ontbreekt ook niet aan voorbeelden, dat gouvernement’ambtenaren ze zelve overtreden. Ik moet hier nog bijvoegen, dat gezegde G. Macdonald een der meest zedelooze wezens is, die gij u kunt voorstellen. Hij heeft zich het voorregt aangematigd, dat zijne jonge slavinnen hare eerste gunsten aan hem ten offer brengen, en wee, driemaal wee, het meisje, dat dit verlangen van haren verdierlikten meester zou vergeten.
Somtijds bewijst hij ook zijne slaven de eer, niet alleen hunne dochters, maar ook hunne vrouwen (of neen, dat mag een slaaf niet hebben, dus liever gezellinnen) tot zich te roepen. En dan, o vreesselijk denkbeeld, moet de man, in wiens borst toch ook een menschelijk hart woont, al is hij dan maar slaaf, dit geduldig en zonder zich te verzetten, aanzien.”
James Gordon is wel vaker met justitie in aanraking gekomen getuige onderstaand krantenartikel. Hij moet het als houder van tot slaafgemaakten wel heel erg bont gemaakt hebben, anders was hij niet meermaals voor de rechter gedaagd.
Bron: Rotterdamsche Courant van 18 juli 1860: slavernij: (…) 0p den 23sten mei l.l. is er een pleidooi voor het hof geweest in appèl, in zake van het publiek Ministerie tegen zekeren heer Mac Donald[1], die bij vonnis van het collegie van kleine zaken, uit hoofde van mishandeling een zijner slaven, veroordeeld is geworden tot zes maanden gevangenisstraf. Mac Donald is eigenaar van een paar plantaadjes in het district Coronie. Eens was hij wegens mishandeling van slaven, veroordeeld tot geldboete; de tweede maal tot acht dagen gevangenisstraf en nu tot zes maanden. Het Publiek ministerie had een jaar geëischt. De heer Metman, commissaris des Konings, woonde het pleidooi bij. Uit de debatten, en voornamelijk uit de rede van den Procureur-Generaal, kon het den heer Metman eenigzins duidelijk worden, hoe het in het algemeen met de behandeling der slaven op de plantaadjes toegaat, en hoe de blanke meester soms handelt om de slavinnen tot zijnen wil of liever tot voldoening zijner vleeschelijke lusten te dwingen. Afschuwelijk is het stelsel van slavernij, dat dergelijke dingen straffeloos doet plegen. En ook – wat baat het, zoo een meester straf wegens mishandeling zijner slaven ontvangt? De straftijd duurt slechts kort en de meester heeft honderd middelen in zijne hand om in arren moede op zijne slaven te wreken, zonder dat hij zich den arm der menschelijke geregtigheid[2] behoeft vrezen (…)”.
De broers James Gordon en Alexander jr. waren in 1867 betrokken bij een ernstig geval van mishandeling van enkele arbeiders van de plantage John, waarbij een van de arbeiders stierf.
Surinaamsche courant en Gouvernements advertentie blad 10-03-1868. Pro Justitia nr 71. De mishandeling betrof – in woorden van het Openbaar Ministerie in de dagvaarding – het volgende:
“in de zaak tegen ALEXANDER MAC DONALD Junior en JAMES GORDON MAC DONALD beschuldigd van gezamentlijk in den avond van veertien November achttien honderd zeven en zestig en in den daarop volgenden nacht tot aan den morgen op de plantage John in het district Coronie den persoon van JOHANNIS CEMBEL, verdacht van diefstal van gelden op gemelde plantage en zijne vermoedelijk medeplichtigen CADET PAULUS BERRENSTEIN en HELEN CLEMENTINA MONKAU op eene gruwelijke en moorddadige wijze te hebben geslagen en mishandeld, en wel eerstgemelden zoodanig dat hij in den vroegen morgen van Vijftien November aan de gevolgen der ondergane mishandelingen is bezweken, hebben de mishandeling op den persoon van CADET PAULUS BERRENSTEIN gepleegd, zijne opname en verpleging in de garnizoens infirmerie voor den tijd van vijf dagen noodzakelijk gemaakt, terwijl de aan HELEN CLEMENTINA MONKAU toegebragte slagen en kwetsuren wel uitwendig zigbare sporen nagelaten, maar geene directe geneeskundige behandeling vereischt hebben.”
Op pag. 34/35 van de familiekroniek lees ik dat de schrijver niet heeft kunnen achterhalen hoe het verder gegaan is met deze rechtszaak, omdat de kranten voor de rest van het jaar zwaar beschadigd waren, waardoor de uitspraak niet kon worden achterhaald en de uitspraak dus ook niet bekend is. En op pag. 40 staat dat – voor zover de schrijver bekend – Alexander jr. nooit aangeklaagd of gedagvaard is.
In deze zaak heeft het Openbaar Ministerie in februari/maart 1868 de andere broer, James Gordon Mac Donald tot driemaal toe vruchteloos gedagvaard voor de rechter te verschijnen. Hij liet alle drie keren verstek gaan.
Voorts lees ik in de familiekroniek dat James Gordon in die tijd zijn vrouw en kinderen achterliet en vertrok naar Berbice & Demerara, en dat hij daar een vrouw ontmoette. Via die vrouw is hij op 6 februari 1870, derhalve 13 maanden na het misdrijf in Coronie, weer vader geworden.
Gezien de zekere samenhang in vorenstaande data, heeft het er alle schijn van dat James Gordon gevlucht was naar Berbice & Demerara om aan strafvervolging te ontkomen, want exact tien jaar na de misdaad, januari 1878, keerde hij terug naar Suriname en vestigde hij zich – niet opnieuw in Coronie – maar in Nickerie. Klaarblijkelijk heeft hij de verjaring van zijn misdaad dus afgewacht in Berbice & Demerara, maar vond hij – na terugkeer in Suriname – het een brug te ver zich te vestigen in Coronie.
Uit onderstaande correspondentie maak ik op dat Alexander jr. in deze zaak wel degelijk is veroordeeld, althans een tijdje in arrest heeft gezeten, waarna de zaak misschien werd geseponeerd. Klassenjustitie vierde toen immers hoogtij. Het feit dat zijn broer James Gordon was gevlucht naar het buitenland, zal toen wel in zijn voordeel gewerkt hebben.
Uit de Kronieken van de RK Kerk Coronie: Over het ontslag uit de gevangenis van Alexander jr. (foto) schrijft pater Van Rooij vanuit Coronie aan zijn overste in Paramaribo (JVRooij (Archief CssR Vice-Provincie Suriname 3720) als volgt:
Coronie Cardrospark Febr. 17, 1870
“(…..)Plantage John: ik heb er al een woordje van gezegd van dien braven directeur daar[3]. U weet die andere broeder, Alexander[4], die eenige tijd op het Buitenfort[5] heeft gezeten. U weet wel om dat ongeluk….. is ook weer op de Kust, gewoonlijk op John als hij niet op zijn schoener is. Zou u geloven dat die mijnheer zich in triomph op John heeft laten inhalen toen hij terug kwam? Op John zijn de druiven nog niet rijp[6]: veel kanailje[7] als u weet. Idem op Pl. Johanna Maria, uitgezonderd Fam. Beukenboom en Jan Sloory met mary zijne vrouw, die paren best op, zoo ook Eva Georgenon.”
Zeer opmerkelijk vind ik dat Alexander twee jaar na ontslag uit de gevangenis, 1872, dertig jaar jong, stierf. Op pag. 40 van de familiekroniek lees ik dat hij volgens de familieoverlevering werd vergiftigd (of moet ik lezen: bewiesd?).
In 1887 trok James Gordon kennelijk de stoute schoenen aan en vestigde hij zich vanuit Nickerie opnieuw in Coronie, te Bellevue. Twee jaar later was ook hij dood, 53 jaar oud.
Tot slot
Sommige Surinamers geven graag hoog op over hun Schotse, Engelse, Nederlandse of Duitse afkomst. Het gaat dan meestal om nakomelingen van slavenhouders, zoals bijvoorbeeld de oud president van Suriname, Johan Ferrier (wijlen), die ooit op de Nederlandse televisie hoogdravend en met misplaatste trots sprak over zijn Schotse afkomst. De Ferriers waren ook slavenhouders in Coronie. De moederkant (tot slaaf gemaakte Afrikaanse vrouwen) en hun omstandigheden, worden niet belicht. Hun lijden onder slavenmeesters wordt onder de tafel geschoven enkel om een mooi familiekroniek te vertellen. Ik wil niet beweren dat daarvan sprake is in deze familiekroniek. Maar elke geschiedenis heeft prettige en minder prettige kanten. Beide kanten – in samenhang – maken het verhaal compleet en dienen zonder voorbehoud te worden verteld.
Herwin Hooplot
[1] Alexander Mac Donald (red. coronie.eu)
[2] De straftoemeting was helemaal niet bedoeld om de slaven te beschermen, maar om de rust in de kolonie onder de slavenbevolking te garanderen en daarmee slavenopstanden te voorkomen (red. coronie.eu).
[3] James Gordon Mac Donald (red. coronie.eu)
[4] Zijn vader was Alexander sr., eigenaar van o.a. Bellevue en Cadrosspark (red. coronie.eu)
[5] Waarschijnlijk strafinrichting Baka foto/Fort Zeelandia (red. coronie.eu)
[6] De druiven waren zuur dus, omdat velen zich niet konden schikken in het feit dat slavernij was opgehouden te bestaan (coronie.eu).
[7] Uitschot/tuig (red. coronie.eu)
[8]Zie ook verslag in deze rubriek over de reden van afwezigheid marrons in Coronie (red coronie.eu).
[9] Vroegere benaming districtscommissaris (red coronie.eu).
[10] Brits Guyana (red coronie.eu).
[11] James Gordon Mac Donald
[12] James Gordon Mac Donald, was een zoon van Alexander Mac Donald sr. en Sophia van Buntschoten, een vrije slavin. Deze James Gordon was dus mulat. Hij was getrouwd met Francis Maryan Craven. James Gordon stierf in Coronie in 1889 op zijn 52ste . De familie geraakte kennelijk aan lager wal, want de weduwe van James Gordon, F.M. Craven, kreeg in sept. 1894 van overheid te Totness (ook genoemd Fri mangron) een stukje landbouwgrondgrond in huur om de klein landbouw uit te oefenen. Zie tevens bijlagen i.v.m. bronvermelding (red. coronie.eu)