Bron: koloniaal dag- en advertentieblad SURINAME van 18 mei 1910, 62e jaargang nr 39.
Lastige luidjes die Coronianen
XII.
Coronie 12 Mei 1910.
Dankbaar maar niet voldaan, is de stemming die thans heerscht.
Een dankbare Coroniaan zal in veler oog een bizonderheid zijn, gedoodverfd als we zijn als lastige luidjes, maar toch heeft de laatste wijziging in den zeedienst waarbij een kleinecon cessie aan ‘t goederenvervoer is gedaan ons dankbaar gestemd, niet zoozeer om de wijziging die feitelijk niets beteekent, maar omdat er uit blijkt dat men voor onze gegronde grieven toch niet geheel doof blijft en dat doet een mensch altijd goed, en stemt ook ons tot dank, al zijn we niet voldaan.
En toch hoe gemakkelijk waren we meteen te voldoen geweest door den dienst te regelen ten onzen gerieve en ook voor de Nickerianen. Want waarom nu toch die stoomer telkens eens per maand 24 uur voor Coronie te doen stoppen? Een oponthoud van 12 uur zoowel op de heen als terugreis is voldoende, mits men dat dan iedere mail doet, maar niet zooals nu: de eene keer stoppen en de andere reis 24 uur. Ik hoop dat we spoedig mogen vernemen dat de dienst zoo geregeld zal zijn; de tijd om de proef te nemen is toch ruim genoeg geweest, om het nu eens goed en flink zoowel in ons belang als in dat der Kol. Vaart, vast te stellen.
Met deze mail was er heel wat drukte in de brouwerij. 1e ging onze Commissaris met verlof om wat uit te rusten van de drukte. Men profeteert dat zijn afwezigheid nog al van duur zal zijn, ja men meent zelf dat het een vertrek is om niet meer terug te komen.— Ik waag me liever niet aan voorspellingen, de tijd zal wel leeren, en de zaakjes op Coronie zullen er evengoed om gaan. Van meer belang was de verwisseling van onzen geneesheer, want men weet wat men heeft maar niet wat men krijgt.— En we hadden in onzen dokter De Vries een bovenste beste, in alle opzichten zoowel in zijn vak, als in den omgang.
En zoo iets te moeten afstaan in een plaatsje als Coronie wordt gevoeld. Het ontbrak dan ook bij zijn vertrek niet aan bewijzen van sympathie en achting waarin zijn beminnelijke echtgenoote niet minder deelde want in dokter De Vries een geneesheer die aller vertrouwen terecht bezit, met zijn echtgenoot verliest de bevolking in ‘t algemeen veel wat men liever niet over de daken verkondigd. En wat hun vrienden (en die zijn vele) in hen verliezen, kunnen slechts zij gevoelen, die het voorrecht hadden om hunnen gezelligen omgang en vriendschap te genieten. Het uitgeleide hun gebracht was dan ook een ware ovasie. en de bloemen en ruikers Mevrouw de Vries bij haar vertrek aangeboden waren meer dan gelegenheidsbetuigingen. Dat het hun steeds welga, is de wensch van Coronie’s burgerij. Dat ik hierover wat uitvoerig schrijf, is vooral om te doen uitkomen, dat de Coronianen, ook wel weten wie hun vrienden zijn en dat weten te toonen. en het dus niet altijd aan hen geweten mag worden als de een of andere, met minder bewijzen van symphatie uit Coronie verdwijnt. ‘t Ware te wenschen dat men meer daarop acht gaf en het voorbeeld van onzen beminden dokter en zijne tactvolle gade volgde.
Veler afscheid zou dan genoegelijker zijn, en hun verblijf op Coronie aangenamer gevoelens nalaten. En nu onzen nieuwen dokter de heer Jessurun, die het laatste bedrijf heeft bijgewoond, zal zeker niet willen onderdoen, en we gelooven dat hij het met de Coronianen ook wel zal vinden. Een goed gerucht gaat hem voor en de bedaarde en kalme wijze waarop hij zijn entree deed, heeft niet nagelaten vertrouwen te wekken. Dat hij met zijn familie een aangenaam verblijf op Coronie vinde, wenschen we ook in het belang der districts-bevolking. —En nu over wat anders—.
Men weet dat onze Commissaris, een goedzak is, en waarachtig de ruzie niet in de wereld zal brengen. Hoe kalmer en gemakkelijker, hoe liever. Maar alles heeft toch zijn grenzen, en zijn kalme aard maakt dat hij wel eens te meegaand is, juist daar naar hij in het belang der bevolking zich eens flink schrap moet zetten. nZoo heeft hij o. a. tegen het onzinnig doordrijven, om de passagiers van Coronie te doen vertrekken met laag water nooit flink geageerd. De Beheerder wilde het zoo en dus moest het maar gebeuren. Als er echter geen water is kan men moeilijk varen, maar dan tracht men daaraan tegemoet te komen, door de sluizen van het zoetwaterkanaal te openen en worden de vrachtbooten als het ware naar buiten gespuid. Men begrijpt wat ‘n misere. Maar nu heeft de Commissaris gelukkig er zelf ook eens van geproefd; want ouder gewoonte moesten Woensdag om 2 uur de passagiers w.o ook hij vertrekken en zoo gebeurde dat er op het aangegeven tijdstip de geheele vloot vooraf gegaan door de barkas waarin ZEdGestr. en echtgenoote vertrok gestuwd door het water uit de kokers zeewaarts, dit ging goed tot halverwege het kanaal de daarin liggende kotters moesten gepasseerd worden. Toen kwamen de poppen aan ‘t dansen.
Voorbij de eerste en tweede kotter ging het nog, maar bij de derde liep de barkas vast, tusschen den wal en de kotter en solied ook. Men heeft een paar uur noodig gehad, om op alle manieren te trachten dien doorgang te forceeren. natuurlijk zonder succes. Pas om 4 uur deed het rijzende water alle hinder verdwijnen. Was men nu op een oordeelkundiger gekozen uur vertrokken, dan had zich aI dat gehaspel niet voorgedaan. Zullen nu de passagiers voortaan op een beter uur vertrekken? Ik durf er waarlijk geen ja! opzeggen, maar in een der volgende brieven zal ik de uitkomst toch wel eens, melden. Wie weet of in den loop der tijden het spreekwoord „Ondervinding is de beste leermeesteres” ook voor Surinaamsche ambtenaren eenige beteekenis gaat krijgen. Het zou in vele opzichten niet kwaad zijn, geloof ik.
En hiermede Adieu.
CORONIAAN.