Koloniaal Nieuws- en Advertentieblad No. 13., 62ste Jaargang Anno 1910. DINSDAG, 15 FEBRUARI 1910.
Coronie 9 Februari 1910.
Brieven uit Coronie, IX.
Ik ben ‘t wel niet verplicht, maar acht het toch goed, den lezers mee te deelen, dat mijn stilzwijgen sedert een paar maanden volstrekt niet te wijten is aan gebrek van stof tot schrijven of aan ziekte, of verhindering, of drukte, enz. enz. Niks van dat al; de reden was hoofdzakelijk dat ik eigenlijk geen keuze kon doen uit de massa’s misères die over Coronie zweven, of liever gezegd, de lucht bezwangeren, zoodat men geen twee personen kan ontmoeten, of er ontstaat een gesprek over den beroerden toestand.
Over zoo’n toestand te gaan schrijven, is niet zoo gemakkelijk, men begint, maar ziet geen einde. En daarbij was er ‘n beetje hoop op beterschap, zoodat ik mij vleide, ook ‘n keertje hoopvol te kunnen wachten, om eens een heel tevreden brief te mogen zenden. Maar, jawel! ‘t is mishoor, ik heb al aardig wat ondervonden en ‘k ben ook al zoo piepsjong niet meer, zoodat ik nog al een en ander meegemaakt heb, maar zoo grof als we nu te pakken genomen worden, heb ik zelfs in onze lieve Kolonie, waar zooveel mogelijk is nooit bijgewoond.
Als er nou gezegd wordt, jullie Coronianen kunnen voor mijn part naar den d..vel loopen, het minste is nog te goed voor jullie, jullie kunnen van mijn part st.kken achter die modderbank, we tellen je land eenvoudig niet meer mee, en zullen eens zien hoe jullie ‘t daar uithouden zullen en daarvoor zullen we zoo eens in de maand „en passant” naar jullie komen informeeren, nu ja! dat zou wel niet prettig in de ooren klinken, maar men wist dan toch waaraan men zich te houden had. Maar waaraan moeten we ons nu houden?
Op verzoeken om verbetering die geen cent kosten, en voordeel geven (en dat moet voor zetbazen van een bankroet zaakje toch goed klinken) wordt geen adem gegeven. Gelukt het om een woord ten voordeele op de goede plaats te mogen zeggen, en er dus een antwoord dient gegeven, ja dan getuigt men van zijn goeden wil tot verbetering en belooft zelfs heel wat. Schrijft men over de narigheid, en slooft men zich af om iets tot verbetering te doen, alles goed, doch haast je maar niet, hoor. Men komt geen steek verder.
Stel U nu voor lezer, een paar maanden, met hetzelfde hoopje menschen bijeen te zijn, onder zoon druk levende, steeds elkaar dezelfde grieven en onaangenaamheden in herinnering brengende, mopperende, en elkaar opwindende tot men eindigt met de bewerkers van al dat fraais, met de mooiste Zondagsnamen naar zekere warme plaats (de hel, red. coronie.eu) te wenschen.
Zooiets bijna dagelijks meemaken, gevoelende dat men financieel en moreel aan ‘t zakken is, dat men harder en harder achteruit gaat, en z’n omgeving ziet verwaarloozen en verwilderen, en daar- bij zoo goed als zeker weet wie ons die poets bakt, ervaart, dat degenen die tot helpen in staat zouden zijn, niets doen, stel U dat nu eens voor, lezer, en zegt dan of het dan mogelijk is behoorlijken brief voor de courant te schrijven, zonder gevaar te loopen te handen van den P. G. te vallen?
Welnu dat was de reden waarom ik een paar weken vacantie nam. Maar daar heb ik nu ook genoeg van want dat zou ook nog den schijn kunnen geven als of ‘t nu in Coronie lekker is. Och, ja! er zijn nog wel lichtpunten, bijv. dat men zich nu amuseert om elkaar met rijpe manjas te bombardeeren, die anders naar de stad verzonden werden, toen we nog in den tijd leefden dat we ons mochten rekenen tot de kolonie te behooren, en om de 14 dagen onzen overvloed met den Gouvernementsstoomer naar de stad ter verkoop konden zenden. O, zeker!
We mogen nu zoo af en toe onzen boterham (och lieve hemel hoe kom ik daar nu uit) ik bedoel ons brood zonder boter, eten, omdat de winkel uitverkocht is, daar de Coronianen in ‘t begin hun brood te dik gesmeerd hebben, en de berekende voorraad op is.
We hebben zelfs nog meer verrassingen, bijv. als Seppie ’s-Zaterdags dan niet slachten wil, mogen we ‘s-Zondags bakkeljauw eten, of krabben, natuurlijk met kokosolie, want de voorraad boter in de winkels kon zoon aanval heelemaal niet velen. Och Heere Jé, er zijn nog zoon massa lichtpunten die ‘t leven in Coronie opvroolijken, maar toch, de grondtoon lijkt een basgeluid, brommen, brommen, brommen.
Enfin ‘t zal wel beteren, ‘t Zonnetje zal wel weer eens doorbreken. Als onze vroede vaderen nu maar spoedig die rijtuigbelasting aannemen, dan mogen we ten minste weer bijna allemaal f 5 meebetalen om de straten van Paramaribo mooi te maken, of als het daarvoor niet allemaal noodig is, wat extras uitdenken om onze schitterende Koloniale vloot, meteen wat op te monteren. Gebeurt zoo iets, dan kunnen we ons weer zoo heerlijk ingelukkig gevoelen, en voorstellen toch nog wat mee te tellen en tot de kolonie te behooren. Zeker blijven er dan toch nog beroerde kerels over die mopperen, maar dat zijn menschen, die nooit tevreden zijn.
CORONIAAN
Terug naar de rubriek: De Coroniaan of ga naar de rubriek: Column.