Ik denk niet dat je gauw een Coroniaan zult tegenkomen die niet gehoord heeft van Jutapaal, het punt waar het Totnesskanaal en de Coroniezwamp met elkaar in verbinding staan. Dit was een van de meest visrijke gebieden in Coronie in de Twintigste Eeuw. Alle hengelaars togen naar Jutapaal, omdat alle soorten zwampvis plotseling binnen hengelbereik kwamen. Tot laat in de zestiger jaren was Jutapaal een walhalla voor hengelaars uit Paramaribo, Saramacca en Nickerie. Maar hoe komt dit gebied aan de naam Jutapaal?
Dat kan ik niet met zekerheid zeggen. Maar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid durf ik wel te zeggen dat dit gebied zijn naam sinds 1889 ontleent aan Anne Eduard Jacob Willem Juta (zie foto uit fam. archief Juta) , districtscommissaris van Coronie van 1888 – 1890. Hij stierf in augustus 1917 in Leiden. Uit onderstaand verslag kan namelijk worden geconcludeerd dat hij degene was die het Totnesskanaal en de Coroniezwamp met elkaar in verbinding heeft gebracht omstreeks 1889 en tevens zorgde voor de bevloeiing van de percelen van het toenmaals wegkwijnende Totness.
Deze verbinding met de zwamp zorgde ervoor dat de uitgediepte en aaneengesloten waterlopen op de achtererven te Totness via het Totnesskanaal werden verbonden met de zwamp. Dit zorgde voor aanvoer van een overvloed aan zwampvis in die waterlopen. Hierdoor kon je in de sloot op jouw achtererf hengelen naar allerlei soorten zwampvis. Het water werd ook gebruikt voor allerlei doeleinden, zoals kokosoliebereiding, baden, zwemmen enz. Ik heb dat zelf nog mogen meemaken. Bij de sluis die de verbinding vormde tussen de zwamp en het uitgediepte Totnesskanaal was er ook een grote paal aangebracht die uitstak boven het water en waarop de actuele waterstand van het kanaal kon worden afgelezen. Dat was wellicht de Jutapaal. En omdat die paal daar zo prominent aanwezig was, werd het gebied naar ik vermoed – Jutapaal genoemd.
Juta getuigt hieronder als zoveelste uit zijn tijd over Coronie als “Land van Melk en Honing”, een predicaat van twijfelachtig allooi overigens, gezien de slavernijgrondslag ervan. Juta geeft hieronder aan dat de teloorgang reeds in 1870 (dus kort na de afschaffing van de slavernij) inzette en dat de slechte lozingen medeoorzaak waren van die teloorgang. Daarna is het nooit meer goed gekomen met “het Land van Melk en Honing”, ondanks latere, kleine incidentele successen, zoals de varkens- en bijenteelt. Met weemoed terug verwijzen naar Coronie als het vroegere “Land van Melk en Honing” is dus volkomen misplaatst en getuigt van onwetendheid. Bovendien beledigen wij hiermee onze voorouders die met de zweep gedwongen werden Coronie te maken tot “Land van Melk en Honing” voor slavenmeesters en andersoortige pooiers op hoger niveau, zoals koning Willem III en zijn voorvaderen.
Juta, als zoveelste uit zijn tijd, deed ook zijn beklag over het gebrek aan samenwerking onder Coronianen, een euvel dat tot de dag van vandaag als kanker voortwoekert in dit district.
Hieronder de brief die Juta, als gepensioneerde wonend in Nederland, in 1911 zond naar de Nieuwe Rotterdamsche Courant en die door dagblad De West op 02-06-1911 werd overgenomen.
Herwin Hooplot
UIT DE PERS.
Het district Coronie.
De heer E. J. W. Jutta; oud districtscommissaris van Coronie, schrijft in de Nieuwe Rotterdamsche Courant omtrent dit district:
In het verslag der Surinaamsche Bank over het afgeloopen jaar, zooals dit is weergegeven in uw blad, wordt omtrent de kokosnotencultuur in Coronie gezegd, dat uitbreiding dier cultuur aldaar uiterst moeilijk is door de slechte loozingstoestanden, tengevolge waarvan slechts de hoogere terreinen beplant kunnen worden.
Ik meen tegen deze minder juiste voorstelling te moeten opkomen, omdat — waar Coronie het meest vruchtbare en het gezondste gedeelte der kolonie Suriname is en die slechte loozingstoestand, op betrekkelijk weinig kostbare wijze, voldoende kan worden verbeterd, — zij allicht kapitalisten zou afschrikken om bij te dragen tot het weder in bloei brengen van dat gedeelte der kolonie alwaar zoowel de productie als de qualiteit der gewassen, zooals katoen, suiker, cacao, koffie, vruchten, kokosnoten, enz., die van alle andere tropische landen overtreft of evenaart.
Vóór 1870 heeft Coronie een eeuw van hoogen bloei gekend, voornamelijk door de katoencultuur. De van daar afkomstige katoen (Sea-Island en Goss. Vitifolium Roxb.) was van zoo goede kwaliteit dat in latere jaren, nadat die cultuur, in verband met de afschaffing der slavernij en het daaruit voortgesproten gebrek aan arbeiders, werd verlaten, herhaaldelijk, zoowel uit New-York als uit London, werd gevraagd om er weder katoen te gaan planten.
Wat de kokosnotencultuur betreft kan worden aangetoond dat nergens ter wereld de kokosnootboomen zoo productief zijn en tot op hoogen ouderdom productief blijven, als in Coronie. Met de afschaffing der slavernij, verlieten de meeste plantage-eigenaren (hoofdzakelijk Schotten en Engelschen) Coronie, hunne bezittingen, voor een appel en een ei, overlatende aan hun voormalige slaven, die er, in het klein, de kokosnoot-, cacao-, koffie-, vruchten en banannen-cultuur bleven uitoefenen.
En door gemis aan onderlinge samenwerking èn door gebrek aan de noodige fondsen lieten de latere eigenaren, de natuurlijke kreken en de kanalen van de groote zoetwaterzwamp Zuidelijk van Coronie naar zee, door de oorspronkelijke bezitters op hunne plantages aangelegd, eensdeels voor het vervoeren van producten, anderdeels, om daarin het overtollige water der laag gelegen terreinen te kunnen loozen dichtslibben, waardoor de modderbanken, door aanslibbing van modder afkomstig van de groote naburige rivieren, ongestoord en reusachtig zich zeewaarts hebben kunnen uitbreiden en de algemeene loozingstoestand zeer slecht is geworden.
Dat die loozingtoestand echter uiterst moeilijk weder is goed te maken, dat moet door mij beslist worden tegengesproken. In 1888/89 heb ik voor enkele duizenden guldens, — ik meen f 3300 — de gouvernements-nederzetting, alwaar 225 pachters een kwijnend bestaan leidden, weder geheel, ook de laagstgelegen landerijen, op loozing gebracht, door het dichtgeslibde, z. g. gouvernementskanaal naar zee, weder schoon te maken en te verbinden met de groote zoetwaterzwamp waardoor bij laag water; door krachtige spuiing, het kanaal naar zee bevaarbaar en diep genoeg werd om tevens als lozingskanaal te kunnen dienen.
Wat op Totness is verricht kan met denzelfden uitslag ook op andere plantages geschieden, mits er later voortdurend’ de hand aan wordt gehouden. Er zijn op die wijze, niet alleen in het bewoonde gedeelte van Coronie. maar ook oostwaarts daarvan tot aan de Coppenamerivier, tienduizenden Hectaren van het kostbaarste land, of voor weinig geld van particulieren óf van het gouvernement voor een luttele pachtsom, in pacht, of zelfs, tegen betaling ‘s jaars van 10 cent per Hectare, aan akkergelden, in allodialen eigendom en erfelijk bezit, te krijgen, terwijl het district Coronie aan vrije arbeiders een belangrijk, contingent kan leveren en de ontbrekende arbeiders, door tusschenkomst van het Immigratie-departement, in voldoend aantal kunnen worden verkregen.
Aanvullende info coronie.eu afkomstig online stamboom Juta
Stamboom Van Emden, Amsterdam-Suriname-Breda » Anne Eduard Jacob Willem Juta
Persoonlijke gegevens Anne Eduard Jacob Willem Juta Mannelijk, een service van Genealogie Online
Hij is geboren op 5 april 1849 in Groningen.Bron 1
Beroepen:
Zeeofficier (-1870-1879)
landmeter en Rooimeester van erven (juli 1879-1882-)
districtscommissaris van Coronie (mei 1888-1890)
districtscommissaris van Nickerie (maart 1890-1890)
districtscommissaris van Beneden Para en Beneden Suriname (januari 1891-okt.1891)
tijdelijk gezagvoerder van de ss Paramaribo (1896)
beheerder der koloniale vaartuigen (oktober 1891-1903-), chef van het loodswezen en Opperbrandmeester
tijdelijk commissaris van politie (1909), West-Indisch hoofdambtenaar
.Bron 2
onder-directeur van de Centraalfabriek op plantage Marienburg (-1882-), planter
Onderscheiding.
Eervolle vermelding en Atjeh-medaille
Onderscheiding in het jaar 1903.
Ridder in de orde van den Nederlandsche Leeuw
Opleiding: .
adelborst (-1865-1868)
luitenant ter zee tweede klasse (-1878-), Koninklijk Instituut voor de Marine, Willemsoord
Geloof: NH.
Woonachtig: Nederland.
Paramaribo, wijk A.124 (1878-5 november1890)
Nederland, met ziekteverlof, met gezin
Leiden, Breestraat 91 (9 maart 1891 – 16 december 1892)
Paramaribo, Krommeelleboogstraat (1892-22 juni 1896)
Nederland (1896), gezin
Paramaribo, (1896-1903-)
Ede (-1917)
Hij is overleden op 8 augustus 1917 in Leiden, hij was toen 68 jaar oud.Bron 3
Hij is begraven op 11 augustus 1917 in Leiden.Bron 4