Vakantie, vakantie oh heerlijke tijd! In het Coronie van de sixties!

Ik zat vanmiddag op het terras van mijn vakantieverblijf in Paramaribo met een broer herinneringen op te halen over de grote schoolvakanties in het Coronie van vroeger. En toen ontsproot bij mij het idee een column hieraan te wijden.

Je kwam op de laatste schooldag voor de grote vakantie met je schoolrapport naar huis. Als Tanpoko Jantyi (zittenblijver) kon je rekenen op een flink pakslaag van je ouders. Hoe dan ook was vakantietijd oh heerlijke tijd, aangebroken zonder die krengen van leerkrachten, de goeden niet te na gesproken. Ehm!

In die tijd had Moeder Natuur nog geen trauma opgelopen en daarom ging alles toen nog mooi volgens het natuurboekje, de 4 jaargetijden: grote en kleine regentijd, grote en kleine droge tijd. Ik heb het over de zestiger jaren. De schoolvakanties vielen in augustus. De grote regentijd loopt van eind april tot half augustus. Moeder Natuur zorgde ervoor dat twee zaken die onderdeel uitmaakten van “Coronie klein maar prettig” samenvielen in de vakantietijd: krabbentijd en leguanentijd en ook nog een periode van volop vis uit bagasi (drassig moerasland).

De door het zeewater schoongewassen krabben kwamen met de golven aan land als het vloed was. We spraken dan van “krabbentijd”. Tegenwoordig vangen ze die krabben het gehele jaar door. Dit verstoort het cyclus. We stonden in de krabbentijd met onze versleten rijstzakken aan de zeekust van het Totnesskanaal voor de vloedgolven te wachten tot de volgende lading krabben werd aangespoeld: krabu é law, genoeg voor een ieder!

De linksman krabben waren de populairste maar ook zeldzaam aanwezig: je herkende ze aan hun extra grote lange ovaalvormige scharen. Over het algemeen waren de krabben toen veel groter dan nu. Het vereiste behendigheid om de krabben beet te pakken, vooral de linksman krabben; die zijn extra wendbaar.

Niet zelden ging het mis en kwam een van jouw vingers vast te zitten tussen de scharen van de krab. In een reflex maakte je dan een wegwerpbeweging, bedoeld om je vinger los te krijgen uit de klem waarin die vastzat. Niet zelden vloog de krab door de lucht, maar de schaar bleef om je vinger geklemd. In ieder geval keerde je huiswaarts met een zak vol krabben op je hoofd, die zo nu en dan prikten op je hoofdhuid.

Op weg naar huis nam je een bad in het ijskoude verkwikkende zwampwater van het Kwadok om je huid te ontdoen van de modder en het zilte zeewater. De krabben kregen ook een zoetwaterbad. Aha! En wie zag je zoal in Kwadok (afgeleid van aquaduct) zwemmen? Het krioelde dagelijks van zwemmers: Coroniaanse jeugd, toeristen die vertoefden in het logeergebouw en andere toeristen uit de stad, die in Coronie kwamen hengelen. Alleen de zwemlocatie Coropinakreek te Bersaba kan ik vergelijken met ons Kwadok van vroeger. Kwadok werd door wijlen ex-dc Demon, mister tyes’tyes taki”, gedempt omwille van de rijstbouw.

De grote jongens en meisjes die de hoofdstedelijke scholen bezochten, waren intussen ook in Coronie gearriveerd met hun schoolrapport. De teruggekeerde meisjes werden meestal thuis gehouden. Ze mochten immers niet meer omgaan met die kokosplukkende en kleitrappende jongens die de race naar de stad scholen niet gehaald hadden: waste of time! Maar de schooljongens die terugwaren mochten zich wel vermaken met de meisjes die waren achtergebleven.

Vaak werden er bijlegparty’s georganiseerd, waarbij het uitsluitend om “sweet soulmusic” ging. In die dagen was het belangrijk dat een jongeman in het bezit was van een goed onderhouden, glimmende Zündapp bromfiets. Met de eigenaar van een fiets, merk Juncker of een Hopper, namen de dames van toen ook genoegen, als de fietsbanden maar de juiste spanning hadden.

Geld hoefde toen geen probleem te zijn als je, tiener zijnde, bereid was de handen uit de mouwen te steken. Toen ik in 1965 met mijn ouders verhuisde naar de stad kwam ik daarna bijna elk jaar terug tijdens de grote vakantie en logeerde ik bij familie. Voor money in the pocket hoefde ik toentertijd gewoon een van de talrijke onverdeelde boedelpercelen uit te kiezen die eigendom waren van mijn gran gran afo in de zoveelste graad en omgekeerd evenredig.

Op zo’n perceel kon ik 100 kokosnoten bij elkaar zoeken. Lukte dat niet dan kon ik nog altijd een boom met veel “droge noten”uitzoeken en voor klimpiloot spelen. In mijn jeugd was ik namelijk een topklimpiloot. Geen kokosboom was mij te hoog. Ik koos bomen uit die door beroepspiloten werden gemeden als de pest. Dat waren kokosbomen met een “te smalle hals“. De hals van de boom zou kunnen bezwijken onder het gewicht van de volwassen beroepsklimpiloot en dan zou hij vanuit de boom 50 meter naar beneden lazeren en daarna meteen mogen aanschuiven bij Jezus aan tafel:  Miserere Meus Deus!

Zulke zelden beklommen kokosbomen krioelden van de “droge noten”. Aan de oogst van 2 kokosbomen had ik genoeg, geteld bij het aantal kokosnoten dat ik al had “geraapt”. De “gekapte en uitgediekte” kokosnoten kon ik gegarandeerd verkopen aan de Cooperatieve Cocosoliepers Coronie (CCC). Tijdens het uitdieken vulde ik ook mijn maag met het eetbare zoete spons dat in oude kokosnoten  aanwezig was. Ik had dan na een halve dag werken genoeg geld om minstens een week lekker te leven in Coronie: pssssttt!!

Je kon toen in de omgeving van Jutapaal, welk gebied thans door Staatsolie is bezet, met slechts een houwer terecht en een gat kappen in het drassige moeras, zoals een Eskimo een gat kapt in het ijs om te vissen. Allerlei soorten zoetwatervis lagen dan voor het grijpen en de kwikwi ’s pakte je gewoon uit dat gat. Soms sprongen ze er zelf ongewild uit na een mislukte sparteling.

In die tijd gingen we ook lekker op leguanenjacht op Mary’s Hope, Bellevue of Moi. Dat deden we meestal in groepjes met onder andere Ewald Blankendal, mijn voormalige buurjongen te Totness. Niet iedereen heeft leguanenogen. Dat wil zeggen: het vermogen om leguanen – ondanks hun schutkleur – te kunnen ontdekken tussen het groene gebladerte . Ewald kon dat wel heel goed. Ik weet nog dat hij mij enkele jaren geleden tijdens een van mijn vakanties in Suriname een leguaan thuis kwam brengen. Ik vroeg hem toen hoeveel eieren dat beest droeg. Na een lichte buikonderzoek zei hij 36. Na slachting van de leguaan bleken er inderdaad 36 eieren in haar  buik te zitten.

Eén soort leguaan aten wij toen niet “keloof-gwana”, dat waren leguanen met een relatief grote kop, en bovendien hielden ze zich “verdacht” te dicht in de woonomgeving op. Dat kon gewoonweg geen normale boko (mannetje) zijn! Vast en zeker een “keloof”of oso-gwana, van iemand die er duistere praktijken mee uitvoerde! Aan zo’n beest ga je niet je vingers branden laatstaan je tong! Maar in werkelijkheid heb ik nog nooit een verhaal gehoord over een Coroniaan die een “keloof” thuis hield. Kortom: gewoon een stuk Coroniaans folklore!

Dit waren herinneringen aan een lang vervlogen tijd, die niet terugkeert. Maar wat is leuker dan terugblikken en te mijmeren over vroeger en vast te stellen hoe gelukkig je toen was, ondanks het feit dat je het toen niet besefte?! Nostalgie is mooi en maakt deel uit van ons verleden, heden en onze toekomst!

Herwin Hooplot

Bladwijzer de permalink.

Reacties zijn gesloten.