Nieuw Amsterdamsch Handels- en Effectenblad nr 5, d.d. 5 januari 1863, NEDERLAND (zie hierna 1 juli overdenking in rubriek column)
Dat er nu – nadat de wet op de afschaffing der slavernij reeds afgekondigd is – nog mishandelingen van slaven plaatsvinden, zal zeker iedereen verwonderen, en toch het is zoo.
Een eigenaar in het district Coronie, die reeds wegens mishandeling zijner slaven, eenigen tijd in de gevangenis heeft moeten doorbrengen, heeft dezer dagen een zijner negers deerlijk geslagen. De zaak heeft zich volgender wijze toegedragen.
„Die eigenaar, op zijne plantaadje woonachtig, heeft de directie daarvan toevertrouwd aan een door hem vrij gemaakten slaaf, die hem weet te vleijen en zijne hartstogten en driften weet te dienen. Die gemanumitteerde had aan een slaaf, die niet tijdig genoeg bij het uitdelen van werk tegenwoordig was, een pak slagen doen toedienen. Deze slaaf nam daarop zijne taak aan en ging naar het veld. De directeur deed daarvan rapport aan den eigenaar. Deze was van oordeel dat de slaaf niet genoegzaam slagen had gehad, en liet hem uit het veld roepen om het ontbrekende te ontvangen. De neger liet den meester weten, dat hij zijne taak afwerkte, en als die verrigt was, hij te huis zou komen. Hij werkte zeer ijverig en kwam vroegtijdig klaar. Te huis gekomen, vervoegde hij zich bij den meester. Deze zeide, dat de straf, welke de morgens was toegepast, niet voldoende was. De neger bragt tot zijne verdediging in het midden, dat hij zijne volle taak had afgewerkt, en derhalve niet meer schuldig kon geacht worden. Dit werd als brutaliteit aangemerkt. De ongelukkige werd zoo geducht met zweepslagen geteisterd, dat er niet meer konden toegeteld worden. Hij sleepte zich, na het ondergaan der marteling, naar den landdrost en deed zijn beklag. Deze zond hem terug, zeggende dat de klagte niet aangenomen kon worden, zonder een biljet van toelating des eigenaars. De neger ging terug, en de landdrost schreef aan den meester een briefje over dit voorval. Deze, die voor alle reden doof is, als het zijne slaven geldt, joeg den brievenbesteller weg, en zond het billet aan den landdrost ongeopend terug. Deze zaak is aan de politie aangegeven”
Eene tweede gebeurtenis, in hetzelfde district Coronie, heeft zich volgender wijze toegedragen: „Een nieuwe directeur nam het bestuur eenen plantaadje op. Hij vond onder de slaven een bejaarden neger als koewachter. Volgens zijn oordeel was die neger nog in staat veldwerk te verrigten. De neger zeide hem, dat hy reeds zeven jaren, door zijne meesters van veldarbeid was verschoond geworden, uit hoofde van zijne hooge jaren en zwakke krachten. De directeur was van een ander gevoelen. De neger moest naar het veld. Deze gehoorzaamde, doch verzocht eene taak naar evenredigheid zijner krachten. Dit werd niet toegestaan en een volle werk hem opgelegd. Met den besten wil, kon de neger de taak niet volbrengen. Toen hij tehuis kwam en de directeur vernam, dat de opgelegde taak niet afgedaan was, werd de grijsaard gegrepen, vastgemaakt en zoo onmenschelijk geslagen, dat hij bijna den geest gegeven had. De neger bragt eenige dagen later zijn regtmatig beklag in bij delanddrost. Ook deze zaak is aan den Gouverneur Generaal aangegeven.
En nu beweren sommige lieden nog, dat de slavernij in Suriname bijna geene slavernij te noemen is. Wij danken God, dat deze afschuwelijkeinstelling met 1 Julij 1863 in onze West-Indische koloniën zal worden opgeheven.
======
No 49, Nieuw Amsterdamsch Handels- en Effectenblad 16 februari 1863, NEDERLAND
Als een klein bewijs van den kwaadaardigen geest van sommige slaven-eigenaren diene het volgende: Eenigen hunner hebben geweigerd de slaven, die hen in de stad bedienen, bij gelegenheid van het nieuwe jaar, volgens koloniaal gebruik, kleedingstukken uit te reiken, zeggende dat het niet meer noodig is, omdat zij binnen weinige maanden vrij zullen worden, derhalve voor zich zelven moeten beginnen te zorgen. Van waar moeten deze slaven het benoodigde geld tot aankoop der kleedingstukken bekomen?
In het district Coronie heeft een plantaadje-eigenaar de onmenschelijkheid gehad, eene slavin, die van een kind bevallen was, de noodige verzorging voor dat wichtje te weigeren, zeggende dat de emancipatie-wet hem vergoeding terughoudt voor kinderen, die, na de afkondiging dier wet geboren worden, en hij derhalve geen belang er bij heeft of het kind blijft leven, dan wel of het sterft. Het is te hopen dat de reglementen voor de districts-commissarissen (landdrosten) genoegzame waarborgen voorde geëmancipeerden zullen vervatten. Zoo de koloniale raden, die den gouverneur bijgestaan hebben, bij het ontwerpen dier reglementen, te veel hun eigen belang in het oog hebben gehouden, hopen wij dat de regering die wijzigen zal. Misschien zou een mededeeling daarvan aan de Tweede Kamer – onderling overleg – hierop gunstig kunnen werken.