No. 19, 63ste Jaargang, d.d. 7 maart 1911 SURINAME. koloniaal Nieuws= en Advertentieblad.
Coronie „De Universiteit tot opleiding van Districts-Commissarissen.”
Coronie, 1 Maart 1911.
(…….)
Doch met dat al, zijn we op Coronie nog lang niet dood, hoor, is er integendeel een Nieuw-Leven. Wat ik daarmee bedoel? Dat zal ik je gauw zeggen, want velen zullen het niet weten en de Surinaamsche almanak helpt je ook al niet uit den droom, want die neemt Nieuw Leven niet op.
Welnu dan, ‘t Is onze landbouwvereeniging van dien naam. En leven zit er in, dat verzeker ik U, zelfs zooveel dat ze haast uit het velletje is gesprongen. Laat ik je dat eens vertellen, ‘t Kwam zoo. Op een vergadering kwam ongezocht de toestand van ons District ter sprake, en begon men over zelfbestuur te redeneren.
De Voorzitter, die bij de hand genoeg is, wees er op dat zoo’n onderwerp, geen kost voor onze landbouwvereeniging is, wat terstond door allen toegegeven werd maar..! Men vond het nog zoo gek niet om toch eens te hooren hoe de leden er wel over dachten. ‘t Kon immers geen kwaad. En zoo ontstond er een opgewekte discussie over dat onderwerp.
Men vond dat Coronie in een bizondere positie verkeerde door de nieuwe regeling van het Districtsbestuur waarbij het traktement van den D.C. van Coronie op f 3500.— Is bepaald. Daardoor zouden alle nieuwe Commissarissen met Coronie beginnen. ledere vacature in welk District ook, zou in Coronie verandering van Commissaris brengen. Een lid noemde Coronie „De Universiteit tot opleiding van Districts-Commissarissen.”
Dat moest, vreesde men algemeen tot nadeel van het District zijn. Er zou nooit meer een D. C. zijn die op de hoogte van de toestanden kwam, want vóór dien tijd brak zijn vertrekuur aan. En waar is het, dat het studie, kennis en tijd vereischt om den toestand van Coronie, die zooveel van andere Districten verschilt, behoorlijk te kennen. Ook vreesde men dat zoo’n nieuwe D.C. altijd gevaar liep in handen van verkeerde raadgevers te vallen, want er zijn menschen, die al zijn ze maar een blauwen Maandag in Coronie en al hebben ze hoegenaamd geen benul van kanalen of waterwerken, toch de wijsheid in pacht meenen te hebben. Enfin men was over den toestand niet gerust en men voorzag dat de D.C. die er zelf niets van wist, zijn ondergeschikten die er nog minder van weten den baas zouden latenspelen, en ‘t geld wegsmijten.
Maar nu de medicijn tegen die ziekte. Dus ‘n Consult. Uitspraak „De Gouverneur benoeme 4 of 6 mannen, onbezoldigd, een lichaam — de naam doet er niet toe —om den D.C. in het Bestuur ter zijde te staan en van advies te dienen als hij dit noodig acht. Maar nu kwam de zwarigheid. Hoe dat aan den Gouverneur te vragen. ’t Was een onderwerp buiten de statuten liggende, en het Bestuur wou geen gewone dingen doen. —Maar men wist raad te schaffen.
De vergadering nam een besluit om het Bestuur op te dragen een afschrift van de Notulen der vergadering aan ZEx. Den Gouverneur te zenden.
—Aardig gevonden niet waar? Maar, ’t Is „Nieuw Leven”, er zit spirit in. Moge dit zoo blijven, want Coronie heeft wel ‘n beetje opwekking noodig. Overigens hebben we over te weinig nieuwigheid in den laatsten tijd niet te klagen. Nieuwe schoolmeester, nieuwe Commissaris en nu weer ‘n nieuwe Secretaris.
O, wee dat zeg ik niet goed, ‘t moet klerk zijn, maar zoo zijn wij hier nou. Het Bestuur wil ons District—en ‘t is weer Coronie alleen—geen Secretaris geven, en daarom vertikken de Coronianen ’t om klerk te zeggen.
Neen secretaris zeggen we, en dat blijven we doen en zullen we blijven doen. Daar kan de Koning nou ‘s niks aan doen. We zullen onze secretaris hebben, ten spijt van Bestuur die ‘m klerk noemt. We zweren bij onzen secretaris—secretaris zal ie zijn. Onze secretaris dan, de Heer Thijm die 4 jaren, (met een kleine interruptie) lief en leed met ons heeft gedeeld, gaat ons verlaten. We gunnen hem van harte zijn promotie, maar behielden hem liever. Die den werkkring van zoon titularis kent „postmeester, secretaris, notaris, ambtenaar van den Burg. Stand kort om van alles is, en steeds bereidwillig, bezadigd en vriendelijk, groot en klein, arm en gering, en niet te vergeten domme en lastige menschen, te woord staat, nooit bruusk of arrogant of uit de hoogte optreedt, dat is ‘n ambtenaar die te prijzen is. En dat was onze secretaris, de Heer Thijm.
Men begrijpt dus dat we hem noode missen en hij kan verzekerd zijn, dat zijn aandenken bij Coronie’s ingezetenen lang levendig zal blijven. Evenzoo dat van zijn waarde echtgenoote, want ieder die eenige menschenkennis bezit, is overtuigd, dat een ambtenaar met dergelijke capaciteiten van kalmte en bedaardheid ook een daarmede accordeerend tehuis moet hebben. Aan haar dus ook onzen besten wensch. Voor beiden zij de toekomst vol geluk en voorspoed. En nu lezers, weet ge weer wat van Coronie. Ik heb gemopperd, gebromd, gefoeterd en misschien flauwe grappen gezegd maar toch ook geprezen. Zoo ben ‘k nou eenmaal, en anders hield ik het op Coronie geen dag uit.
Tot genoegen dus.
CORONIAAN